Zwart Geld – Jerooms werk en leven in het vroege Belgisch-Congo

In België is de relatie met ons koloniaal verleden nog steeds zeer moeilijk. ‘Rood rubber’, fysieke mutilaties, roofeconomie... Er hangt een bijzonder duister doek over de Belgische aanwezigheid in Congo. Echter, hoe zag het dagelijks leven van een Vlaamse arbeider eruit? Was er werkelijk nergens menselijkheid? Jeroom Casteleyn (1900-1979) trok van 1926 tot 1930 naar Belgisch-Congo namens de Union Minière du Haut-Katanga. Hij leefde en werkte er, en werd ook geconfronteerd met de raciale dimensies van het koloniaal bewind...

Geboren in een goede wieg

1900. Het getik van hamers en geknars van houten balken, door grote gewichten gebald, weerklinkt in de achtergrond, wanneer op een frisse ochtend in februari een nieuwe tak van de familie Casteleyn-Speybrouck het licht ziet: de geboorte van mijn overgrootvader, Jeroom Pieter (1900-1979).

In de eerste jaren van de twintigste eeuw groeit Jeroom op als het tweede kind van een groot gezin in centrum Roeselare. De familie Casteleyn-Speybrouck is welstellend dankzij hun succesvolle schrijnwerkerij. Ze wonen in een groot rijhuis, met een grote houten loods in de achtertuin waar de arbeid verricht wordt met behulp van een aantal vroeg-industriële machines. De gegoede positie van de familie maakte dat Jeroom kon deel uitmaken van de kleine groep mensen die van een middelbare en zelfs academische opleiding genoot. In 1926, wanneer de naoorlogse economische depressie aan haar eindstadium bezig is, zit Jeroom in zijn voorlaatste jaar technisch tekenen. Zijn droom voor een zelfstandige zaak dwingt hem ertoe te zoeken naar tussentijdse jobaanbiedingen die in een korte tijd veel geld opleveren. Zeker nu, pas gehuwd met zijn vrouw en met een eerste zoon onderweg, zou grof geld goed van pas komen. Het is door deze zoektocht naar geld dat Jeroom in de krant stuit op een aanbod dat hij onmogelijk kan afslaan. Een aanbod dat het volgende hoofdstuk in zijn leven zal vormen, en het voorgoed zal veranderen...

Foto van Jeroom in zijn werkplaats
Jeroom in zijn werkplaats in Kakontwe, 1929. Het bijschrift op de achterzijde van de foto leest: "Oogst 1929, Jerome. Ge ziet dat mijn haar schoon gekamd is hè". Privéarchief.

De Union Minière du Haut-Katanga

Jeroom had namelijk niet zomaar een jobaanbieding in de krant gevonden. Hij was op een rekruteringsadvertentie van de Union Minière du Haut-Katanga (UMHK) gestoten, de koloniale voorvader van het huidige Umicore. Dit mijnbouwbedrijf had na een moeilijke opstart (°1906) eindelijk haar evenwicht gevonden en zocht bijgevolg arbeiders om verder te kunnen uitbreiden. Het bedrijf was bereid om hier riante sommen geld voor te betalen. Het was dan ook om exact die reden dat Jeroom zijn studies stopzette, en hij een sprong over de evenaar nam...

Na een heleboel vaccinaties tegen allerlei exotische ziektes, vertrekt Jeroom met het passagierschip ‘Wangoni’ naar de andere kant van de wereld. Zijn eerste tussenstop: Kaapstad, Zuid-Afrika. De reis, die hij in de toekomst nog meerdere malen zou maken, duurt gemiddeld zo’n 23 dagen, en vervoert Europeanen uit alle hoeken van het continent naar talloze koloniale ondernemingen in Afrika. Bij aankomst neemt Jeroom een Britse trein naar Elisabethville (nu Lubumbashi) in Katanga, Congo. Daar aangekomen gebruikt hij de enige auto in de streek om naar zijn finale bestemming te reizen: Kakontwe, een district in de stad Likasi. 

Jeroom moest helpen bij de bouw en start van een nieuwe minoterie, een meelfabriek, in Kakontwe. De constructie begon in 1926, en nadat ze in 1929 was afgewerkt, werd ze door de Union Minière en de Société Générale opgericht. Kakontwe produceerde vanaf dan meel en veevoeder. De voedingsproducten waren in de eerste plaats voor de UMHK bestemd. De minoteries produceerden cassave, oliën, maïs- en tarwebloem, taarten en veevoeder.

Foto genomen twee dagen voor de aankomst in Kaapstad.
Foto genomen twee dagen voor de aankomst in Kaapstad, 1926. Privéarchief.

Werken voor de UMHK

Aangezien Jeroom door zijn uitgebreide scholing vloeiend was in Frans, de voertaal in de kolonie, had hij geen enkel communicatieprobleem met zijn oversten en collega’s. Bovendien brachten zijn academische opleiding in het technisch bouwkundig tekenen en zijn vakkennis in het schrijnwerken extra voordelen met zich mee. Verder hadden de koloniale ondernemingen geconcludeerd dat er een nood was aan Westerse hoofdmannen die het werk konden dirigeren. De inheemse arbeiders waren volgens de kolonialen immers niet in staat om enig intellect te bezitten... Dat bezorgde hem de positie van werfopzichter, een functie die nog beter werd betaald dan initieel geadverteerd. Hij zou de leiding krijgen over een groep blanke en zwarte arbeiders gedurende zo’n vier jaar.

Minoterie Kakontwe in 1929
Minoterie in Kakontwe, 1929. Privéarchief.

Leven in de koloniale arbeiderskampen: een 'colour bar'?

In Katanga werd een groot deel van het loon veruiterlijkt in onder meer het logement en de levensvoorzieningen die door de UMHK aangeboden werden. Zo verbleven zowel de autochtone bevolking als allochtone gastarbeiders in kampen rond de werkplaatsen. Het ging echter om twee verschillende kampen: een kamp voor de blanke arbeiders (onder wie Jeroom), en een ander kamp voor de Afrikaanse (gast)arbeiders.

De eerste UMHK-kampen waren gebaseerd op de Zuid-Afrikaanse ‘compounds’, die grote gelijkenissen vertoonden met militaire kampen. Ze werden in de onmiddellijke omgeving van de arbeidsplaats gevestigd, maar stonden echter los van de lokale dorpen. De segregatie van deze inlandse burgers was een grote eis, om de binding tussen arbeider en fabriek niet te verzwakken. Verdere segregatie trad ook op raciaal vlak op. Zo moest het kamp met Afrikaanse arbeiders minimaal één kilometer verwijderd zijn van de blanke arbeiders. Ook moest het op een plaats liggen waar weinig wind naar het ‘blanke kamp’ waaide, om de verspreiding van ziektes tegen te gaan...

Doorheen de jaren 1920 schakelde men verschillende malen over op een nieuwe kampindeling. Uiteindelijk werd er beslist voor een meer ruimtebesparende indeling: le camp quadrangulaire. Hierbij werd er een soort rasterindeling gemaakt, waardoor het kamp een groot ‘schaakbord’-achtige indeling zou krijgen. Het is in zo’n kamp dat de zwarte arbeiders zullen werken tijdens Jerooms verblijf in Congo.

De blanke arbeiders kregen een andere verblijfplaats toegekend. Zo kreeg Jeroom er een alleenstaande villa met tuin, een persoonlijke huishoudster en privé-faciliteiten voor hobby’s en tijdverdrijf toegekend. Van hieruit zal hij vier jaar lang brieven en foto’s opsturen naar zijn echtgenote in Roeselare.

Tijdens die periode verdwijnt de segregatie in Kakontwe echter in grote mate wanneer het gaat over de onderlinge interactie tussen de arbeiders. Zo blijkt uit Jerooms foto’s en bijgevoegde opschriften dat hij en zijn collega’s weinig onderscheid maakten tussen blanke of zwarte arbeiders (in de tijdsgeest van 1930 weliswaar). Hij noemde hen zijn ‘petits frères’, ging vaak samen met hen jagen en kwam geregeld op bezoek in hun kamp. Jerooms kinderen bevestigen dit. De ‘colour bar’ is dus minder aanwezig wanneer er gekeken wordt naar de omgang tussen de arbeidersgroepen zelf, zonder regelgevende invloed van de bedrijfstop uit.

Jerooms woning in Kakontwe
Jerooms woning in Kakontwe. Privéarchief.

Lonen en uitbetalingen

Tot op vandaag is er veel onduidelijkheid rond Jerooms loon. Wat wel geweten is, is dat de zwarte arbeiders het grootste deel van hun loon indirect uitbetaald kregen, door middel van huisvesting en levensvoorzieningen (zie eerder). Bij de blanke, Europese arbeider was er echter nog een ‘extraatje’. Naast de aangeboden faciliteiten werd er elke maand een aanzienlijk bedrag geld naar Jerooms gezin in Roeselare opgestuurd. Dit geld werd werkelijk naar de Roeselaarse Middenstandsbank opgestuurd, waar Jerooms echtgenote, Maria Naessens (1900 – 1995), het kon ophalen. In Congo zelf kreeg Jeroom slechts een klein maandelijks bedrag om persoonlijke boodschappen te doen. Daarnaast kreeg hij er echter ook een bepaald gewicht in goudklompjes aangeboden. Dit goud konden ze ofwel inruilen voor Congolese producten, ofwel inwisselen voor papiergeld. Ze mochten de ertsen namelijk niet naar België meenemen, een regel die – af te leiden van de gouden ring om mijn vinger – niet vaak opgevolgd werd.

Terugkeer naar Roeselare

In het najaar van 1930 keert Jeroom, na een periode van vier jaar, definitief terug naar Roeselare. Zijn contract was ten einde gelopen en kon door de financiële crisis niet worden verlengd. Jeroom mag van geluk spreken, aangezien hij tijdens zijn korte loopbaan in Kakontwe meer geld heeft kunnen bijeensparen dan hij oorspronkelijk voor ogen had. Dat maakte de opstart van zijn eigen zaak veel gemakkelijker en efficiënter. Eenmaal aangekomen in de Noordstraat in Roeselare, start Jeroom in datzelfde jaar nog met de fundering van zijn glasraammakerij te leggen, een beroep dat hij voor de rest van zijn professionele leven zal uitoefenen. Over zijn ervaringen in Belgisch-Congo zal hij de rest van zijn leven blijven spreken.

Auteur: Noah Casteleyn. Noah kwam tot het verhaal via zijn grootvader. Die vertelde bij de koffie af en toe over zijn vader, Jeroom, die in de jaren ’20 naar Belgisch-Congo getrokken was. Toen Noah in 2021 aan zijn studies Geschiedenis aan de UGent begon, besloot hij zich hier meer in te verdiepen in het kader van het vak Historische Praktijk I: Moderne & Hedendaagse Tijd, gegeven door Gita Deneckere en Davy Verbeke.

 

Welk verhaal heeft jouw familie te vertellen?

Ga op zoek naar jouw familiegeschiedenis aan de hand van ons stappenplan
en ontdek de spannende verhalen van jouw voorouders.

Download hier onze toolkit!