5. Migratie naar Noord-Amerika

Auteurs: Bram Beelaert en Marie-Charlotte Le Bailly

Overzicht: 

In een notendop
De reis naar een nieuwe wereld
Op zoek naar een beter leven
Vlamingen naar Noord-Amerika
Het vertrek
Grenscontroles
Medische controles
Op zee
Een nieuwe start?

In een notendop

Tussen 1860 en 1914 emigreerden zo’n 52 miljoen Europeanen naar een bestemming overzee. Zo’n 37 miljoen, een goede drie vierde dus, gingen naar Noord-Amerika. Iedereen had zijn eigen redenen om te vertrekken. De beslissing werd individueel of in gezinsverband genomen en was dikwijls het resultaat van lang afwegen en twijfelen. Veruit de meesten verlieten Europa om economische redenen. Terwijl Amerika zich volop aan het ontwikkelen was, werd de bevolkingsdruk op het Europese platteland steeds groter.

De Eerste Wereldoorlog betekende het einde van het tijdperk van de massa-emigratie. Door het krijgsgewoel viel de emigratie nagenoeg stil, en na de wapenstilstand kwam ze nooit meer echt op gang. De Verenigde Staten voerden in 1921 en 1924 emigratiequota in en ook in Europa werden de migratiewetgevingen strenger. Aan het relatief vrije verkeer van mensen tijdens de lange 19de eeuw kwam een eind. De crisis van de jaren 1930 legde de trans-Atlantische migratie volledig stil.

De reis naar een nieuwe wereld

De landverhuizer van het industriële tijdperk ging doorgaans naar een bestemming waar zich voordien al verwanten of kennissen hadden gevestigd. Wie vertrok, had meestal al veel over het leven aan de overkant van de oceaan horen vertellen in het dorp of erover gelezen in brieven van familie. Men wist dus ongeveer hoe men de reis moest aanpakken en wat men van een leven overzee kon verwachten. Omdat verschillende Europese landen hun emigratieverbod ophieven, konden landen als Canada, Brazilië en Argentinië bovendien openlijk adverteren om nieuwe migranten aan te trekken.

De transportsector had in de loop van de 19de eeuw een ware metamorfose ondergaan. Stoomboten en -treinen werden betrouwbaarder dan zeilschepen en paardenkarren, en zorgden voor een goedkopere, comfortabelere en snellere reis. Scheepvaartmaatschappijen zoals de Red Star Line in Antwerpen beschikten over een netwerk van agenten dat zich uitstrekte tot diep in de regio’s van waaruit de meeste emigranten vertrokken. Mede daardoor ging ook de tijdelijke migratie de hoogte in. Drie op tien emigranten keerden namelijk na verloop van tijd terug. Dikwijls was dat van meet af aan de bedoeling.

Red Star Line
Kapitein van de Red Star Line, n.d. Antwerpen: Red Star Line Museum.

Op zoek naar een beter leven

Als gevolg van de industrialisering verdween de thuisnijverheid als mogelijkheid om het inkomen aan te vullen. Ook ambachtslui zagen door de opkomende massaproductie hun bestaan bedreigd. Dat gebeurde eerst in West-Europa en Scandinavië, maar tegen het einde van de 19de eeuw voltrokken deze evoluties zich ook in het oosten van Europa. Ieren, Engelsen en Duitsers emigreerden massaal in de jaren 1840 tot 1870. Tussen 1880 en 1914 zakte vooral het aandeel aan Ieren en Duitsers. Ondertussen maakten in die periode bijna vier miljoen inwoners van Oostenrijk-Hongarije, ruim drie miljoen Russen en vier miljoen Italianen de oversteek naar de Verenigde Staten.

Rampen, oorlogen of misoogsten veroorzaakten regionale opflakkeringen van de emigratiekoorts. Zo zorgde in Ierland de hongersnood als gevolg van de mislukte aardappeloogsten voor een ware exodus in de jaren 1840. In de Russische migratie valt het aanzienlijk aandeel van joden op: naast hun precaire economische situatie hadden joden er immers af te rekenen met discriminatie en de dreiging van de pogroms.

Vlamingen naar Noord-Amerika

Ook in Vlaanderen zorgde de industrialisatie voor ingrijpende verschuivingen. De teloorgang van de traditionele plattelandseconomie in de textielregio’s zorgde in de 19de eeuw voor een hoge emigratiegraad. De voornaamste bestemmingen waren in eerste instantie Wallonië en Frankrijk. Het aantal emigranten naar Noord-Amerika tussen 1831 en 1940 wordt op 200.000 geschat. Een eerste emigratiegolf vond plaats tussen 1845 en 1850, maar uiteindelijk kwam de overzeese landverhuizing pas in de jaren 1880 goed op gang. Het hoogtepunt van de Vlaamse migratie naar Noord-Amerika was de periode van 1900 tot 1920, met zo’n 3000 vertrekken per jaar.

Door de landbouwcrisis van 1880-1895 daalde de levensstandaard van de boeren. Het aantal faillissementen en uitzettingen steeg. Belgische landbouwers verlieten en masse de boerenstiel. Die evolutie zette zich tot in de eerste helft van de 20ste eeuw door. De landbouw genereerde geen vast loon, de oogst bleef onvoorspelbaar, en door de hoge bevolkingsdruk moest de grond opgedeeld worden in steeds kleinere gronden. Het werk bestond nog voornamelijk uit handenarbeid en bleef uitzonderlijk zwaar. Meer dan 20.000 Belgen vertrokken naar Amerika om er in de industrie te werken. Voornamelijk in het gebied rond de Grote Meren ontstonden concentraties van Belgische migranten: in Amerikaanse steden als Chicago en Detroit, en in Montreal en Winnipeg in Canada. In Moline, Illinois vestigden zich nogal wat immigranten uit Oost-Vlaanderen om er te gaan werken in de fabrieken van John Deere, een fabrikant van landbouwgereedschap. Er was een Vlaams gemeenschapsleven met een aantal verenigingen en een hulpkas.

Het vertrek

Wie rond 1900 in een reisagentschap of bij een onderagent z'n ticket kocht, betaalde meestal voor een deur-tot-deur arrangement waar naast de overtocht op de boot ook de trein naar de vertrekhaven inbegrepen was, evenals de tocht van de aankomsthaven naar de eindbestemming. Ongeveer een derde van de passagiers in die tijd reisde met een prepaid ticket, dat verwanten of vrienden in Amerika al voor hen hadden betaald.

Na het afscheid leidde de eerste etappe van de tocht naar de haven waar de boot zou vertrekken. Er was genoeg keuze: vanuit onder andere Liverpool, Southampton, Bremerhaven, Hamburg, Le Havre, Genua, Napels, Triëste en Odessa vertrokken regelmatige stoomverbindingen naar de overzeese gebieden. In de Lage Landen ontwikkelden Rotterdam en Antwerpen zich tot transithavens waar landverhuizers vanuit voornamelijk Midden- en Oost-Europa samenstroomden om aan de oversteek naar het beloofde land te beginnen. Antwerpen had het overgrote deel van zijn migrantenverkeer te danken aan de aanwezigheid van de Red Star Line. Die Amerikaans-Belgische rederij transporteerde tussen 1873 en 1934 bijna twee miljoen landverhuizers naar verschillende bestemmingen in de Verenigde Staten en Canada.

Grenscontroles

De aard van de reis naar de haven verschilde naargelang de afstand. Mensen uit Vlaanderen namen de ‘boemeltrein’ naar het Vlaams Hoofd – het station op de linkeroever van de Antwerpse Schelde, en vervolgens de overzet naar het centrum van Antwerpen. Men spendeerde enkele uren aan sightseeing en begaf zich dan naar de haven. Iemand die uit Rusland kwam, moest eerst proberen hun vaderland te verlaten. Emigreren was in tsaristisch Rusland niet verboden, maar men moest er wel een ingewikkelde administratieve procedure voor ondergaan. Slechts een minderheid deed dit, waardoor het aan de grenzen met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije krioelde van de mensensmokkelaars. Men trachtte om in het laatste station voor de grens uit de trein te stappen en dan te voet de grens over te steken met behulp van een ‘gids’. Niet alle gidsen waren ter goeder trouw en misbruik kwam voor. Wie echter gepakt werd door Russische grenswachten en nog geld over had om ze om te kopen, had een reële kans om daarin te slagen en verder te mogen. Niet te vermijden waren echter de controlestations die de Duitse rederijen sinds de jaren 1890 aan de Duitse grens uitbaatten onder druk van de overheid. Een cholera-epidemie in Hamburg in 1892 had de autoriteiten beducht gemaakt voor het gevaar dat migranten (zouden) vormen voor de verspreiding van besmettelijke ziektes. Men wilde ook vermijden dat al te veel transitmigranten in Duitsland zouden blijven hangen. Wie op weg naar Amerika Duitsland binnen kwam, werd in de grensstations geregistreerd, medisch gecontroleerd en ontsmet.

In de vertrekhavens probeerden de autoriteiten het verblijf van transitmigranten zo goed mogelijk te controleren. In België dateren de eerste emigratiereglementen uit de jaren 1840, maar de migratieprocedure bleef – zeker tot aan de Eerste Wereldoorlog – relatief slecht geregeld. Landverhuizers werden bij hun aankomst in Antwerpen op het station opgewacht door mensen van de rederijen of de plaatselijke emigratiedienst. De meeste landverhuizers sliepen en wachtten op hun vertrek in één van de geaccrediteerde logementhuizen speciaal voor landverhuizers, die verspreid lagen over de stad. Men kon er slapen, eten en geld wisselen. Deze aanpak stond in contrast met onder andere Bremerhaven, en zeker Hamburg, waar transitmigranten werden gecentraliseerd in grote, relatief comfortabele complexen, gelegen buiten de stad in de buurt van de haven.

Medische controles

In 1891 maakten de autoriteiten in de Verenigde Staten een medische inspectie voor het vertrek met het schip verplicht, en na de cholera-epidemie van 1892 ook de ontsmetting van het reisgoed. Rederijen wiens passagiers bij aankomst in de Verenigde Staten het land niet binnen mochten, waren verplicht om hen op eigen kosten terug naar Europa te brengen. Oost-Europese emigranten moesten dus vóór ze op de boot stapten – na de Duitse controle – een tweede controle ondergaan, terwijl hun bagage werd gedesinfecteerd. Ook Belgische emigranten moesten deze procedures ondergaan. Dit gold evenwel alleen voor de derdeklaspassagiers. Emigranten die het zich konden veroorloven, kochten een tweedeklasticket om de controles te omzeilen. In Antwerpen bouwde de Red Star Line in 1894 een speciale loods voor de controles aan de Rijnkaai, waar de schepen vertrokken. Talloze beschrijvingen en ooggetuigenverslagen spreken van de typische geur van de landverhuizer. De reuk van ontsmettingsmiddel nestelde zich in hun kleren en steeg op vanuit hun bagage.

Het medische onderzoek was conform de federale immigratiewetgeving die in de Verenigde Staten vanaf 1882 werd geïmplementeerd en een voorproefje van dat wat de emigranten te wachten stond in immigratiecentra zoals Ellis Island: de dokters controleerden op besmettelijke ziekten zoals trachoom (een schimmel aan de binnenkant van de oogleden), geslachtsziekten, luizen en de algemene fysiek van de landverhuizers (hart, longen, ogen, beendergestel…). Verder moest er een omstandige vragenlijst ingevuld worden die onder andere peilde naar de gezondheid, het beroep en de afkomst van de emigrant en naar zijn intenties tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten. De Amerikaanse autoriteiten lieten namelijk alleen immigranten binnen die in hun eigen levensonderhoud konden voorzien en die dus niet ten laste van de maatschappij zouden vallen. Aan het begin van de 20ste eeuw ontwikkelde Canada, onder andere met de Immigration Act van 1906, gelijkaardige regelgevingen.

Op zee

Op het schip reisden de meeste emigranten in derde klasse. De Belgische autoriteiten definieerden in die tijd een emigrant zelfs zonder meer als ‘iemand die in derde klasse reisde’. Het hoofd van de federale emigratiedienst te Antwerpen, Eugène Venesoen, hield vanaf 1896 uitvoerige lijsten bij van de Belgische emigranten, maar alleen van diegenen die derdeklas reisden: de zogenaamde ‘Venesoenrapporten’. De emigranten die tweedeklas reisden, meestal om de controles te omzeilen, liet hij buiten beschouwing. Wie de statistieken van de Belgische emigratiedienst wil interpreteren als historische bron dient daarmee rekening te houden. De derdeklasafdeling van het begin van de 20ste eeuw was geëvolueerd uit het 19de-eeuwse tussendek. Dat is de ruimte tussen het bovendek van het schip en de cargoruimte. Passagiers moesten er samenhokken in grote, slecht verluchte en dichtbevolkte slaapzalen. Mannen en vrouwen werden gescheiden en voor gezinnen waren er dikwijls aparte ruimtes. Er werd gegeten tussen de ‘britsen’ (rustbanken), met eetgerei dat de landverhuizers zelf moesten meebrengen. Er was voldoende eten aan boord: de emigratiewetten vanaf het midden van de 19de eeuw verplichtten de rederijen om bepaalde hoeveelheden voedsel mee aan boord te nemen. Maar het eten was eentonig en dikwijls zo slecht klaargemaakt dat het alle voedingswaarde verloor.

Onder druk van de onderlinge concurrentie begonnen de rederijen tegen het eind van de 19de eeuw allerlei verbeteringen voor de derdeklaspassagiers aan te brengen. De slaapzalen werden eerst cabines voor 12 of 24 personen, daarna acht en net voor de Eerste Wereldoorlog slechts vier personen. Er kwamen aparte eet- en ontspanningsruimten. De sanitaire voorzieningen verbeterden en er werd geëxperimenteerd met verluchtingssystemen. Men zou kunnen zeggen dat op de generatie grote oceaanstomers van net voor de Eerste Wereldoorlog, zoals de beruchte Titanic en de Belgenland van de Red Star Line, de condities voor de derde klasse dezelfde waren als die van de tweede klasse in de schepen van een kwart eeuw voordien. In het interbellum, wanneer de opkomende middenklasse meer en meer begon te reizen, experimenteerden de rederijen met toeristenklassen voor emigranten en reizigers met een beperkt budget.

Derdeklasse
Eetzaal voor de derde klasse op de Belgenland, 1925. Antwerpen: Red Star Line Museum.

Een nieuwe start?

Wanneer het schip na een overtocht van een week à tien dagen aanlegde aan de Amerikaanse kust, werden de passagiers van de derde klasse naar immigratiecentra gebracht, waar werd bepaald of ze het land binnen mochten. Hier kregen ze ook informatie over hoe ze hun eindbestemming moesten bereiken. In New York was dat tussen 1892 en 1924 op Ellis Island. Een gemiddelde passage duurde zo’n twee tot vijf uur en bestond uit een medisch onderzoek en een interview. Twijfelgevallen werden apart genomen en verder onderzocht of ondervraagd. Zieke immigranten werden op Ellis Island zelfs in quarantaine geplaatst en in de ziekenboeg verzorgd. Er waren ook detentiecellen. Voor het definitieve verdict viel, konden immigranten hun zaak bepleiten voor de Board of Special Inquiry. Zo’n twee procent werd uiteindelijk terug naar Europa gedeporteerd. De overgrote meerderheid kon dus de reis op het Amerikaanse vasteland verderzetten.

Op het einde van de rit wachtten meestal familie of vrienden die al enkele jaren in Amerika waren om hen een warme verwelkoming te geven. De immigrantengemeenschappen, waarbinnen nieuwkomers de cultuur en gebruiken van het land van herkomst levendig hielden, fungeerden als buffer waarbinnen men kon wennen aan de omgeving. De uitdagingen die gepaard gingen met de uitbouw van een nieuw leven werden er echter niet kleiner door. De eerste jaren betekenden voor de meesten dan ook hard werk en weinig zekerheid. Velen keerden uiteindelijk terug naar hun vaderland. Sommigen omdat ze het op voorhand zo hadden bedacht. Maar de meesten bleven en lieten de banden met Europa geleidelijk aan los.

  • Bronnen gelinkt aan dit hoofdstuk

  • Meer weten?

    • Red Star Line Museum > Sinds 2013 koestert en bewaart het Antwerpse Red Star Line Museum de geschiedenis en de persoonlijke verhalen van Europese migranten die via Antwerpen naar Noord-Amerika reisden.
    • Alroey, Guy. “Out of the Shtetl. On the trail of the Eastern Jewish emigrants to America, 1900-1914.” Leidschrift 22, nr. 1 (2007): 91-122.
    • Beelaert, Bram. Red Star Line Antwerpen : 1873-1934. Leuven: Davidsfonds Uitgeverij, 2013.Beelaert, Bram. “‘Have you been to the Doctor yet?’ Het Red Star Line-hygiëne- en controlestation voor emigranten als plek van herinnering.” Brood & Rozen, nr. 3 (2010): 5-23.
    • Beelaert, Bram. Red Star Line Antwerpen: 1873-1934. Leuven: Davidsfonds Uitgeverij, 2013.
    • Caestecker, Frank & Verthé, Arthur. “Emigratie.” In Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, red. Reginald de Schryver et al.: 1067-1076. Tielt: Lannoo, 1998.
    • Caestecker, Frank, Torsten Feys en Stéphane Hoste. Red Star Line: people on the move. Antwerpen: Stad Antwerpen, 2008.
    • Cannato, Vincent J. American Passage: The History of Ellis Island. New York: Harper Perennial, 2010.
    • Coene, Johan. “De opvang van landverhuizers te Antwerpen (1872-1914).” Licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 1998.
    • Feys, Torsten. “Munt slaan uit migratie.” In One Foot in America: De Joodse Migranten van de Red Star Line en Eugeen Van Mieghem, Mandy Nauwelaerts et al.: 71-98. Kontich: BAI, 2009.
    • Kurgan-Van Hentenryk, Ginette & Spelkens, Eric. Two Studies on Emigration through the Port of Antwerp. Brussel: Center for American Studies, 1976.
    • Musschoot, Dirk. Wij gaan naar Amerika: Vlaamse landverhuizers naar de nieuwe wereld, 1850-1930. Tielt: Lannoo, 2002.
    • Stynen, Andreas. Boer vindt land: Vlaamse migranten en Noord-Amerika. Leuven: Davidsfonds, 2014.

Welk verhaal heeft jouw familie te vertellen?

Ga op zoek naar jouw familiegeschiedenis aan de hand van ons stappenplan
en ontdek de spannende verhalen van jouw voorouders.

Download hier onze toolkit!